Daar zaten we dan in één van de vele lunchrooms die het Gooi rijk is. Ze zat aan de andere kant van de tafel, terwijl ze het schuim van haar cappuccino lepelde. Dat er een beetje schuim op het puntje van haar neus zat durfde ik haar niet te zeggen, dat had best iets liefs. Diep in haar ogen kon ik zien dat ze niet lekker in haar vel zat, want daarin zag ik een verwilderd blik. De spanning tussen ons was te snijden en terwijl we elkaar zoveel wilden vertellen bleef het voornamelijk stil. Zij rookte de ene na de andere sigaret, in een poging haar zenuwen onder bedwang te houden. En ik nam voor de zoveelste keer een slok van mijn koffie, terwijl ik de laatste druppel al een paar minuten geleden naar binnen had geslurpt.
We kende elkaar al enige tijd via het internet. Geen van ons twee heeft dat ooit tegen vrienden of bekenden durven zeggen, want voor de buitenwereld geneerden we ons er een beetje voor. Gedurende al die maanden deelden we lief en leed via MSN. Het was zelfs net alsof we bijna samenwoonden. Na thuiskomst, van ons werk, eerst even de dag met elkaar doornemen voor we gingen koken. Zij in haar appartement en ik in de mijne. Het was MSN dat ons aan elkaar verbond zonder dat we eigenlijk beide goed wisten hoe de ander er nou precies uitzag.
Na het eten praatten we verder over de dingen van het leven. Over de plannen die we hadden, over de doelen die we wilden verwezenlijken en soms waren er toespelingen over hoeveel kinderen we zouden willen hebben. In het begin maakten we vooral grappen over hoe het zou zijn als we zouden gaan samenwonen, zonder het uit te spreken zagen we dat allebei als een serieuze optie. En hoe meer we er over praatten dat we elkaar wilden zien, hoe meer we het uitstelden. Alsof we allebei bang waren dat een van ons twee de andere zou afkeuren. Want we pasten zo goed bij elkaar, tenminste dat vonden wij zelf. In al die maanden hadden we een privé universum gecreëerd waarin niemand ons iets kon doen.
En toen zagen we elkaar voor het eerst daar in een van de vele lunchrooms die het Gooi rijk is. Op voorhand hadden we het er al vaak over gehad. We zouden elkaar in de armen vliegen, als we elkaar eindelijk zouden zien. Maar dat was niet het geval, het had gewoon iets vreemds. We kenden elkaar door en door, maar het voelde alsof ze een volkomen onbekende was. Misschien had ik teveel over haar gefantaseerd en moest mijn geest nog even wennen aan haar verschijning. Misschien moest ik ook wennen aan de klank van haar stem. Niet dat ze een lelijke stem had, maar de stem klonk anders dan de stem die ik haar, in mijn fantasie, had toe gedicht.
“Hoe gaat het nu echt met je?” – vroeg ik, terwijl ik het gesprek op gang wilde brengen.
“De deurbel van de buren klinkt me bekender in mijn oren dan mijn eigen stem” – klonk het vanaf de andere kant van de tafel.
Ik wist niet wat ik daar op moest antwoorden. Ik herinnerde me dat ze ooit eens gezegd had dat ze die ene regel uit Feel van Robbie Williams zo mooi vond: “I don’t want to die, but I’m not keen on living either”. En ineens was de hele fatamorgana verdwenen, alsof er een atoombom op ons privé universum was gevallen. Ik wilde niets liever dan weggaan. Er was werkelijk niets aan haar dat mij deed herinneren aan het beeld van de vrouw die ik in al die maanden in mijn fantasie gecreëerd had.