Gisteren zat ik, tussen de buien door, op mijn terras bij te komen van mijn bezoek aan de tandarts. Ik begon in het boek “Taal is zeg maar echt mijn ding” van Paulien Cornelisse. Een paar weken geleden, zag ik haar op een zondagavond bij Paul de Leeuw waar ze haar boek aankondigde. Het leek me op voorhand erg grappig, ze legt aan de hand van situaties uit wat mensen eigenlijk zeggen en wat ze eigenlijk bedoelen. En terwijl ik, onder het genot van een mok gevuld met het zwarte goud, me op het boek van Paulien stortte, hoorde ik vreemde geluiden vanachter de andere kant van de schutting komen. Het was net of er iemand, die al weken last heeft van obstipatie, probeerde zijn behoefte achter die schutting te doen – wat een gekreun en een gepuf – ik besloot er geen aandacht aan te schenken en las verder.
Op zich leest het boek best prettig, maar op den duur had ik even genoeg van die overdosis aan taal geweld. En toen ik opstond om nog maar eens een mok met het zwarte goud te gaan halen, zag ik de bron van het gepuf en gekreun. Een schilder was bezig om het houtwerk van mijn buren weer wat kleur te geven – het geen ook hard nodig was, want soms werd ik midden in de nacht wakker van de smeekbede om verf door het houtwerk. Blijkbaar had de man last van een zwakke knie, zijn rug of nog wat anders. Want bij bijna elke beweging die hij moest maken, pufte en kreunde hij alsof hij hoog bejaard was, terwijl ik hem toch eigenlijk niet veel ouder dan 26 inschatte. Ik zag in zijn ogen dat hij om een praatje verlegen zat – het type mens dat erg graag wilt dat iemand vraagt of het wel goed gaat. Na al het taal geweld van Paulien, had ik helemaal geen zin meer om me in onze taal uit te drukken, taal was gewoon even echt mijn ding niet meer. Het is trouwens ook niet een boek dat je in één ruk uit moet willen lezen, maar gewoon elke dag een stukje – zoals je ook een scheurkalender leest.