Vrijwel alle bewoners van de kleinere dorpen hadden hun huis en haard verlaten en de veiligheid van de grote steden opgezocht. De wateren aan de kust, aan de oostkant van het land, waren al zo ver bevroren dat men te voet de eilanden kon bereiken. Zoals gezegd het was extreem koud. Bijna de helft van de bevolking van het land was al, direct of indirect, gestorven aan de gevolgen van de strenge winter.
En tijdens dit alles was er een man, wiens faam hem vooruitsnelde, die de omgekeerde tocht van het warmere Noorden naar het koude Zuiden te voet aflegde. Volgens de overleveringen was deze man ergens midden in de twintig, maar vrij nauwkeurig zijn deze overleveringen niet. Zo bestaan er verhalen dat de deze man rond de 40 was, het zou om een ontsnapte gevangene gaan, en volgens andere verhalen was de bewuste man een militair. Het enige dat in al deze verhalen consequent hetzelfde is, is het feit dat de man altijd een zwarte muts droeg en te voet van Noord naar Zuid trok, met over zijn schouder een plunjezak.
Volgens een van de overleveringen kwam de man met de muts in de schemer aan in een bijna verlaten dorp. Voor zijn mond droeg hij een donkere sjaal, die net zichtbaar was onder zijn lange overjas. Over zijn schouder droeg hij de plunjezak, waarin dingen zaten die blijkbaar heel belangrijk voor hem waren, want hij hield die plunjezak altijd in zijn zicht. Door de kieren van planken die op de ramen getimmerd waren van één van de huizen, scheen een zwak licht en de man met de muts zag uit de schoorsteen een kleine rookwolk opstijgen. En terwijl hij het huis passeerde vloog de deur open, een man van rond de 45 jaar stond in het deurgat en gebaarde de man met de muts om binnen te komen.